Hennie de Gans-Wiggermans

Terrasje pakken

We zitten op een terras en kijken naar de bomen die langzaam verkleuren in de nog warme herfstzon. Achter ons zijn twee moeders onder het genot van een kopje thee druk met elkaar in gesprek...

Twee meisjes van een jaar of drie zitten aan de andere kant van de tafel en drinken door een rietje hun fristiflesje leeg. In de kinderstoel zit een jongetje van een jaar of anderhalf.
Hij heeft een koekje van zijn moeder gekregen en doet het in en uit zijn mond. De brei uit zijn mond smeert hij uit over zijn gezicht en de tafel en zijn handjes zitten vol. De moeders zijn in gesprek en zien en horen alleen elkaar.
De meisjes gaan naar het speeltuintje met de restrictie dat, als de pannenkoeken komen, ze geroepen worden. Het jongetje in de kinderstoel kijkt olijk in het rond. En de moeders... praten verder.
Wij kunnen, net als iedereen op het terras, de gesprekken woordelijk volgen. Ze gaan over zwangerschap, hun figuur en met name hun borsten en buik worden uitvoerig besproken.
En alle problemen die daarmee samenhangen.
Ze zijn het steeds met elkaar eens en schrikken op als de pannenkoeken komen.
Nu moeten de kinderen geroepen, het jongetje een slabbetje voor en de heleboel verdeeld worden. Het gesprek gaat ondertussen gewoon door. Moeders kunnen alles tegelijk.

De pannenkoek wordt in stukjes gesneden en de helft wordt op een extra bord bij het jongetje in de kinderstoel gezet. De meisjes krijgen een waarschuwing: ‘Alles opeten anders geen ijs!’ Het jongetje pakt een stukje pannenkoek, brengt het naar zijn mond, maar bedenkt zich, hij laat het naast de stoel op de grond vallen.
Het volgende stukje gaat dezelfde weg. Als er al vijf stukjes op de grond liggen ziet de moeder al pratende uit een ooghoek even wat er gebeurt. ‘Nee’ roept ze, ‘dat mag niet!’
En prikt een stukje aan haar vork dat ze in het gehoorzaam geopende mondje stopt.
Dan vervolgt ze met haar rug naar het kind haar gesprek. Het jongetje trekt een vies gezicht en haalt het stukje uit zijn mond. Het belandt op de andere stukjes naast de stoel op de grond.
Nu pakt hij met elk handje een stukje, bekijkt het en laat ze gelijktijdig naast de stoel vallen.
Zijn zusje ziet het gebeuren, maar zegt niets en eet haar eigen pannenkoek op.
Als de borden leeg zijn stokt het gesprek van de moeders, dat nu over schoolkeuzes gaat, even. De mond van het jongetje wordt afgeveegd. ‘Dat was lekker he?’ zegt ze en passant tegen het manneke, dat even naar de grondkijkt. De meisjes gaan weer naar de speeltuin.
Ze hebben het doosje met thee geplunderd en lopen met de uitgepakte theezakjes naar het speelhuisje. Het gesprek van de moeders gaat nu over hun huis en de buurt waarin ze wonen.
De buren vormen een grote ergernis.
Het jongetje in de kinderstoel probeert zich op te hangen aan het tuigje en pas als er een benauwd gekreun klinkt wordt er ingegrepen. ‘Ach, dat was eng he?’ zegt de moeder en neemt het kind op schoot. Met een speen in zijn mond is hij stil en zijn ogen vallen dicht.
De meisjes komen om het ijsje uit te zoeken. ‘Ga nog maar even spelen we roepen wel als het ijs er is!’ ‘Niet te hard roepen hoor, zachtjes,’ zegt het ene meisje en doet nog een greep in het bijna lege theedoosje. ‘Gauw wegwezen’, hoor ik haar zeggen. Ze rennen naar de speeltuin. We hebben de ijsjes niet meer afgewacht.
Bij het weglopen horen we de moeders praten over hun mannen,die niks snappen over het zorgen voor de kinderen en hoe moe je daar wel van wordt.